Open brief aan de fractievoorzitters van de Eerste KamerGeplaatst: 26-09-2007 14:51

Op 25 september is de eerste bijeenkomst geweest van de Juridische Commissie die de behandeling van de 'Wet bevordering voortgezet ouderschap en zorgvuldige scheiding' in de Eerste Kamer moet voorbereiden. Namens alle bezorgde moeders en onze sympathisanten hebben we gisteren een open brief naar de leden van de Eerste Kamer gestuurd waarin we onze bezwaren tegen deze wet nog eens uiteenzetten. In die brief staat het volgende:

Aan: Eerste Kamercommissie voor Justitie
C.C.: Alle leden van de Eerste Kamer

Betreft: Wet bevordering voortgezet ouderschap en zorgvuldige scheiding (30.145)
Datum: 21-09-2007

Geachte commissieleden voor Justitie,

Op 12 juni 2007 is de Wet bevordering voortgezet ouderschap en zorgvuldige scheiding (30.145) aangenomen in de Tweede Kamer. In deze wet wordt gestreefd naar een gelijkwaardige rol voor beide biologische ouders in de verzorging van hun kinderen na de scheiding. Dit is een lovenswaardig streven, waar wij ons in principe ook achter scharen.

Wellicht dat u bekend bent met de woorden van de Minister van Justitie, die tijdens het debat over deze wet aankondigde dat sinds de wetswijziging van '98 het aantal omgangsregelingen is toegenomen tot 90% van alle gevallen waarbij ouders van elkaar scheiden. De minister sprak bovendien de verwachting uit dat dit percentage met de nieuwe wetswijzigingen nog zou toenemen.

Zoals u wellicht ook bekend is, komt volgens recente schattingen in 20 tot 25% van de gezinnen huiselijk geweld voor.
Wanneer we er heel behoudend van uitgaan dat:

  • jaarlijks 35000 paren uit elkaar gaan
  • onder de scheidende paren het aantal gevallen van huiselijk geweld net zo groot is als in de hele populatie
  • daarbij jaarlijks meer dan 35000 kinderen betrokken zijn
  • er bij de 10% die geen omgangsregeling heeft uitsluitend slachtoffers van huiselijk geweld zitten,

dan nog wordt in 10%, of wel 3500 gevallen per jaar, tot een omgangsregeling besloten waarbij kinderen en/of ex-partner slachtoffer waren van huiselijk geweld.

Op basis van deze conservatieve schatting zouden er sinds '98 bijna 35000 kinderen door rechters naar uitwonende ouders gestuurd zijn, die zich schuldig hebben gemaakt aan mishandeling, incest, dreiging met ontvoering of ander trauma-veroorzakend gedrag ten opzichte van de kinderen en/of zorgende ouder. De vraag dringt zich op wiens belang daarmee gediend is.

Rechters hoeven natuurlijk geen omgangsregeling toe te wijzen. "De rechtbank neemt een zodanige beslissing als haar in het belang van het kind wenselijk voorkomt", zo heet het ook in de nieuwe wet.
In het nieuwe artikel 251a, 1a staat dat: "...het gezag over een kind aan één ouder toekomt indien: a. er een onaanvaardbaar risico is dat het kind klem of verloren zou raken tussen de ouders..." in artikel 377a, 3a. "De rechter ontzegt het recht op omgang slechts, indien: omgang ernstig nadeel zou opleveren voor de geestelijke of lichamelijke ontwikkeling van het kind..."

Op basis van bovenstaande statistieken mogen we vermoeden dat deze clausules in de huidige wetgeving niet vaak genoeg worden toegepast. Huiselijk geweld eindigt immers niet per sé met een scheiding; volgens onderzoek in het buitenland gaat het zelfs in de meeste gevallen in een omgangsregeling gewoon verder. Voor de Nederlandse situatie zijn geen cijfers bekend.

De rechten van de uitwonende ouder lijken daarmee volgens de huidige wetgeving te prevaleren boven de belangen van kinderen die uit een situatie met huiselijk geweld komen. Van de nieuwe wet, met haar nadruk op 'gelijkwaardig ouderschap', mag verwacht worden dat zij de belangen van kinderen in deze situaties nog verder zal ondergraven omdat er nog vaker tot een omgangsregeling besloten zal worden.

Bij twijfel- en probleemgevallen vraagt de rechter op dit moment extern om advies, en dat zal met de nieuwe wet niet veranderen. Doorgaans is het adviesorgaan de Raad voor de Kinderbescherming, een organisatie die al tijden kampt met grote personeelstekorten en een schrikbarend verloop van medewerkers met alle consequenties van dien voor de aanwezige ervaring en expertise.
Het moge alleen al op basis van bovenstaande statistieken duidelijk zijn, dat de adviezen die zij uitbrengen niet altijd de belangen van het kind dienen. Feit is dat haar adviezen wel als bepalend gezien worden bij de toepassing van het familierecht.
Onze ervaring is dat deze gang van zaken geen waarborg is voor gelijkluidende oordelen in gelijksoortige gevallen. Uitkomsten van rechtzaken waarbij er bezwaar wordt gemaakt tegen een omgangsregeling hangen te vaak af van de insteek van de maatschappelijk werkster van dienst en de mate waarin diens advies serieus wordt genomen door de rechter.

Gezien bovenstaande schattingen en de meldingen die bij onze organisatie zijn binnengekomen, menen we te moeten vaststellen dat het toekennen van omgangsregelingen in gevallen waarbij sprake is van huiselijk geweld geen incidenten zijn, maar een structureel gegeven.
In tegenstelling tot andere Europese landen als Groot-Brittannië en Denemarken is er in Nederland nooit onderzoek verricht naar zorgende ouders en kinderen die in deze situatie verkeren. Wij pleiten er daarom uitdrukkelijk in het belang van onze kinderen voor om dat wel te doen, alvorens de wetgeving verder wordt aangepast in een richting, die, in de woorden van de Minister van Justitie, tot een nog hoger percentage tot omgang tussen uitwonende ouders en hun kinderen leidt.

Wellicht is het u ook bekend dat zijn collega, de Minister voor Jeugd en Gezin, in het debat rond deze wet refereerde aan onderzoeken die in andere Europese landen zijn uitgevoerd naar het fenomeen co-ouderschap waar de nieuwe wet door de introductie van de term 'gelijkwaardig ouderschap' op aanstuurt. In deze onderzoeken, waaraan gerefereerd wordt in het meest recente onderzoek van de Raad voor de Kinderbescherming, wordt gemeld dat co-ouderschap zeker geen onverdeeld succes is en in bovengenoemde gevallen aanleiding vormt tot grote problemen.

Wij vragen gezien de veronderstelde omvang van het probleem, het ontbreken aan onderzoeksgegevens voor de Nederlandse situatie, het voorhanden zijn van verontrustende onderzoeksgegevens uit andere landen en de ernst van de onderhavige problemen voor kinderen en hun primair zorgende ouder, dringend uw aandacht voor de gezinnen die in een situatie verkeren waarbij zorgende ouders en kinderen gedwongen worden om contact te houden met een ex-partner die zich schuldig heeft gemaakt aan voornoemd gedrag.

Strafrechtelijke paradox

Onder de verontrustende onderzoeksgegevens verstaan we onder meer het feit dat in de meerderheid van de gevallen waarbij sprake was van huiselijk geweld tijdens het huwelijk, zonder dadertherapie of bestraffing, het gedrag ook na de scheiding via omgangsregelingen wordt voortgezet. Het gaat hierbij bijvoorbeeld om het voortzetten van mishandeling of seksueel misbruik van de kinderen en het mishandelen van de moeder als de kinderen worden overgedragen tijdens een omgangsregeling.

Sinds 1998 is het reeds zo, dat een straatverbod van een uitwonende ex-partner geen argument is om een omgangsregeling af te wijzen. Als er op dit moment al gezag en/of omgang wordt afgewezen dan is dit meestal gebaseerd op een strafrechtelijke veroordeling, maar zelfs dat blijkt dus in de praktijk niet altijd tot afwijzing te leiden.
Zoals u bekend zal zijn, wordt slechts een zeer klein percentage van de daders van huiselijk geweld ook veroordeeld. Het is niet voor niets, dat partners, die in een dergelijke situatie verkeren, in een recente overheidscampagne worden aangemoedigd aangifte te doen. Het paradoxale en het wrange aan hun situatie is, dat als er een scheiding volgt, zelfs een eventuele strafrechtelijke veroordeling geen argument is om omgang volgens het familierecht af te wijzen.

Het feit dat er in weinig gevallen aangifte wordt gedaan, het feit dat er in nog minder gevallen daadwerkelijk een veroordeling volgt, plus het feit dat een dergelijke veroordeling een criterium bij het gezinsonderzoek van de Raad van de Kinderbescherming is, zouden een verklaring kunnen vormen voor de alarmerende berichten die onze organisatie bereiken.

Discriminatie

Behalve dat de uitwerking van de bestaande wetgeving al in zekere zin tegenstrijdig is met het strafwet en een vergroting van de problemen onder deze wet niet uitgesloten lijkt, kunnen we ook stellen dat de uitwerking van de nieuwe wetgeving aanleiding kan zijn tot discriminatie.

Zo is in de nieuwe wetgeving onder andere bij artikel 247 toegevoegd: "Het ouderlijk gezag omvat mede de verplichting van de ouder om de ontwikkeling van de banden van zijn kind met de andere ouder te bevorderen"”. De rechter kan hier sancties bij opleggen.
Omgekeerd kunnen geen sancties worden opgelegd als de ‘andere’ ouder de ontwikkeling van die banden zelf niet onderhoudt of als in bovengenoemde gevallen het de zorgende ouder onmogelijk maakt om een rustig en veilig gezinsleven op te bouwen.

Iets soortgelijks geldt voor het artikel 377a: "De niet met het gezag belaste ouder heeft het recht op en de verplichting tot omgang met zijn kind."
In deze wet vinden we geen aanleiding om te veronderstellen dat de wetgever verwacht dat een onwillige ouder onder politiedwang naar zijn kinderen wordt gebracht of hem een geldboete of gevangenisstraf wordt opgelegd wanneer hij zijn kroost niet op de afgesproken dag en tijd komt ophalen. Omgekeerd wordt er wel van uitgegaan dat de zorgende ouder erop uit is de omgang te frustreren. Er is, zoals we nog zullen zien, geen enkele aanleiding om niet te vermoeden dat querulanten, zoals ze in het kamerdebat werden genoemd, niet aan beide kanten van het spectrum voorkomen.
In de wetswijzigingen die u thans ter beoordeling voorliggen, wordt gerept van 'gelijkwaardig ouderschap', maar ook dit artikel lijkt eerder aan te sturen op het tegenovergestelde.
De niet-uitwonende ouder kan met deze wet immers veel beter onder druk worden gezet om de omgangsregeling na te leven dan de uitwonende ouder.

Belang vs. recht

Omgang lijkt in de huidige wetgeving al verheven tot een onaantastbaar recht van de niet-zorgende biologische ouder en tot een plicht van het betrokken kind en diens zorgende ouder. Zelfs wanneer het kind getuige is geweest van mishandeling van de moeder en/of zelf slachtoffer van mishandeling is geweest, is dit geen reden om een omgangsregeling af te wijzen. In de praktijk kan het op dit moment dus al zo zijn dat niet het belang van het kind, maar het recht van de niet-zorgende ouder op omgang prevaleert.

De aanpassingen in het familierecht van1998 waren mede gebaseerd op het uitgangspunt dat omgang met beide biologische ouders voor elk kind altijd noodzakelijk is. Uit onderzoek was al duidelijk geworden dat kinderen van gescheiden ouders minder goed presteren, slechter functioneren en een grotere kans hebben later zelf ook te scheiden.
Inmiddels zijn er - ook in Nederland - onderzoeken verricht naar de invloed van de frequentie van het contact tussen kinderen en een uitwonende ouder. Daaruit blijkt dat niet de frequentie van de omgang de significante variabele voor de verklaring van dit feit is, maar de mate van de problemen voor en rond de echtscheiding in combinatie met enkele andere factoren van veel groter belang zijn.

Dat het wenselijk is dat kinderen contact blijven houden met hun biologische vader, spreekt voor zich. Het zou naar onze mening ook voor zich moeten spreken dat er duidelijke criteria worden vastgelegd die aangeven wanneer omgang ophoudt wenselijk te zijn of zelfs schadelijk is.
Daar is tot op heden in Nederland geen onderzoek naar gedaan.

De rechter krijgt ook met deze wet geen objectieve maatstaven aangereikt waarmee hij of zij kan werken in onderhavige gevallen. Ondanks het ontbreken van deze criteria wordt in de nieuwe wetgeving de het recht op omgang van de niet-zorgende ouder onder verwijzing naar 'gelijkwaardigheid' verder versterkt.

Strafrecht vs. familierecht

Wanneer een kind getuige of slachtoffer is van geweld, dan wordt het door het strafrecht beschermd tegen verder contact met de dader. Als het kind slachtoffer is van dezelfde vorm van geweld door de biologische ouder, kan dit contact niet alleen verordonneerd worden door de rechter, maar staan er zelfs sancties op de bescherming van dit kind.

Op één van de recente actieposters tegen huiselijk geweld hangt een spandoek met de leus: "Klaas misbruikt zijn dochter". In de praktijk komt het voor dat Klaas daar na de scheiding met de wettelijk minimale omgangsregeling van om de twee weken een heel weekend, gewoon mee door kan gaan.
In de praktijk komt het voor dat de moeder die haar kind hiertegen wil beschermen wordt opgesloten als zij de opgelegde dwangsommen niet meer kan betalen. In de praktijk komt het voor dat de politie vervolgens het kind komt ophalen om het bij de vader onder te brengen.
Indien u dat wenst kunnen we u in contact brengen met de oma die zich gedwongen zag onder te duiken met haar kleinkind terwijl haar man en zoon op het politiebureau verhoord werden over de verblijfplaats van het betreffende meisje.

Het past in de lijn der verwachtingen dat onder de huidige wet nog vaker omgangsregelingen toegekend gaan worden; te vrezen valt dat daarmee ook vaker excessen zullen voorkomen als er geen duidelijker criteria komen op basis waarvan de rechter omgang kan afwijzen.

Ouderschapsplan en mediation

Zoals wellicht bekend, wijzen de Raad van Europa en de EU mediation na partnergeweld nadrukkelijk af vanwege de grote mate van machtsongelijkheid en onveiligheid.
Het huidige uitvoeringsbeleid van ‘poging tot mediation, onderzoek, advies tot gezamenlijk gezag en tenslotte omgang’ wordt in de nieuwe wetgeving gehandhaafd en versterkt. Dit aspect van de Europese wetgeving blijkt op dit moment in de dagelijkse praktijk vain de rechtzaal regelmatig buiten beschouwing gelaten te worden.

In de nieuwe wetgeving moet er voor de scheiding een ouderschapsplan worden opgesteld met daarin een zorg- en omgangsregeling. Partijen kunnen niet scheiden als die regeling ontbreekt. De rechter kan in dergelijke gevallen besluiten de procedure aan te houden en er bij partijen op aandringen mee te werken aan mediation om alsnog tot afspraken over zorg en omgang te komen.
Nog afgezien van de gevallen waarbij de moeder zit ondergedoken, is het ook in het licht van de Europese regels in de minder extreme gevallen niet raadzaam om de partners met elkaar om de tafel te zetten om een ouderschapsplan overeen te komen.

Onze vraag is dan ook in hoeverre deze plannen voor deze categorie in strijd zijn met de bestaande Europese richtlijnen op dit gebied. Een ouderschapsplan is geen mediation, maar is in de praktijk wel aanleiding tot een hernieuwde confrontatie met een agressor; juist het punt waar men zich in Europa druk over maakt.

In dit kader zouden we ook willen aandringen op een onderzoek naar de prevalentie van Post Traumatische Stress Stoornissen (PTSS) onder kinderen en ouders die voor de scheiding zijn geconfronteerd met huiselijk geweld. Uit buitenlands onderzoek is gebleken dat hernieuwd contact met de stressor, in deze gevallen de uitwonende ouder, een zeer grote druk op het resterende gezin legt en kan leiden tot opname van de primair zorgende ouder. De kinderen worden ook in dit geval geheel volgens het vigerende familierecht toegewezen aan de uitwonende ouder.

Bij een dergelijk onderzoek zou ons inziens moeten worden meegenomen, dat het ongelimiteerd opstarten van nieuwe rechtszaken door een niet-zorgende ouder het herstel van PTSS ernstig belemmert. In het debat in de Tweede Kamer werd in dit verband de term querulanten gebruikt; wij menen dat het in deze gevallen daadwerkelijk om gesanctioneerd voortgezet huiselijk geweld gaat.

Family life

Op dit moment al kan een man die zijn partner tijdens de zwangerschap of in de kraamtijd heeft verlaten, zelfs als hij het kind niet officieel heeft erkent, alsnog, op het tijdstip dat het hem uitkomt, zijn gezag en omgang claimen op grond van het door Europa gehanteerde concept van ‘family life’.
In het amendement van J. de Wit bij de onderhavige nieuwe wetgeving is dit concept ook van toepassing na een periode van samenleven.
Terwijl het kabinet naar herwaardering van het gezin streeft, biedt men in de wetgeving personen die zich nog nooit bezig hebben gehouden met de verzorging van het kind een vrije aftocht, het gezamenlijk gezag en de mogelijkheid om een omgangsregeling op hun voorwaarden af te dwingen op een willekeurig moment dat het hen uitkomt.
Het hierdoor verder gesanctioneerde 'caribische model' blijkt sinds de nieuwe wetgeving van '98 aan een opmerkelijk opmars bezig. Daarvoor noopte de wetgeving ouders ertoe 'voor de kinderen' bij elkaar te blijven.1999 was het eerste jaar dat het aantal scheidingen waarbij kinderen betrokken waren het aantal scheidingen overtrof waarbij geen kinderen betrokken waren.
Op basis van de verdere aanscherping van de rechten van de niet-verzorgende ouder kan gevoegelijk worden aangenomen dat het aantal kinderen dat met een scheiding te maken krijgt, nog verder zal toenemen.

Los van dit politieke argument is er ook de juridische definitie van 'gezinsleven'. Volgens de wet begint dat bij de geboorte. Maar in die gevallen waarbij de vader vertrekt voor of kort na de geboorte kan men toch redelijkerwijs niet spreken van een gezinsleven. Desondanks kan de vertrokken partner daar in een juridische procedure wel aanspraak op maken.
In de praktijk is het probleem dat er in deze gevallen bij het toekennen van een omgangsregeling geen eisen aan de vader met betrekking tot de kennis over de verzorging van een zuigeling gesteld worden. De minimumomgang die geëist kan worden, bestaat uit een aaneengesloten weekend om de twee weken en de rechter zal idealiter in deze gevallen gedwongen zijn omgang onder toezicht op te leggen. In alle andere gevallen zal omgang niet in het belang van het kind zijn, maar wordt de moeder toch gedwongen om omgang toe te staan.
Institutionele kindermishandeling kan toch niet de strekking zijn van de Europese definitie van de bescherming van het gezinsleven!?

Ontvoeringsdreiging

Een ander fenomeen dat de aandacht behoeft is dat van de dreiging en uitvoering van kinderontvoering. De dreiging met en het daadwerkelijke ontvoeren van kinderen door niet-zorgende ouders kan in het meest gunstige geval als een vorm van geestelijke mishandeling gezien worden.

Op dit moment worden in het geval van ontvoeringsdreiging in de praktijk vrijwel altijd omgangsregelingen zonder toezicht toegewezen. Mannen die hiermee dreigen worden door de Raad en de rechter niet al te serieus genomen, met alle gevolgen van dien. Het blijkt in de praktijk niet uit te maken of de dreiging landen betreft die het Verdrag voor de Rechten van het Kind en/of het Europees Kinderontvoeringsverdrag hebben ondertekend of niet.
Een omgangsregeling zonder toezicht staat haaks op de voorzorgsmaatregelen die worden geadviseerd door het mede door de overheid opgezette Centrum voor Kinderontvoering. Verwacht mag worden dat de nieuwe wetgeving het nog gemakkelijker voor potentiële ontvoerders maakt om hun dreigementen in daden om te zetten.

Samenvattend

In de meest recente publicatie van de Raad voor de Kinderbescherming staat te lezen dat sinds de wetswijzigingen van 1998 het aantal problemen rond omgangsregelingen is toegenomen. Onze ervaringen bevestigen dat beeld.
Waar men vroeger nog voor de kinderen bij elkaar bleef, kiezen nu steeds meer partners de mogelijkheid om elders te gaan wonen en een op hun wensen afgestemde omgangsregeling bij de rechter te regelen. Scheiden is daarmee alleen voor vrouwen problematischer geworden; in de praktijk hebben zij niet de mogelijkheid om sancties te laten opleggen aan de omgangsregeling frustrerende ex-echtgenoten.

Wanneer zij of hun kinderen slachtoffer zijn van huiselijk geweld is de kans groot dat er een beslissing door de rechter wordt genomen die niet in het belang van het kind is; domweg omdat het niet alleen geen inspraak heeft tot het twaalfde jaar, maar ook omdat dat belang in dit verband niet is omschreven en er geen duidelijk omschreven criteria bestaan waarop de rechter omgang kan weigeren.

Zonder nader onderzoek weten we niet in welke gevallen het recht op omgang strijdig is met de belangen van het kind. Op basis van onze ervaringen, de voorliggende statistieken en het ontbreken van meer gedetailleerde onderzoeksgegevens voor de Nederlandse situatie lijkt het ons geen goede zaak om de voorgestelde wetswijzigingen in het kader van het familierecht nu al tot wet te verheffen.

Niet alleen omdat het redelijkerwijs verwacht mag worden dat een grote categorie gezinnen de wederopbouw van hun gezinsleven na de scheiding onmogelijk wordt gemaakt, maar ook omdat in het oordeel dat de rechter op basis van deze wet moet maken het belang van het kind niet gewaarborgd wordt. In plaats daarvan wordt er in deze wet nog meer expliciet gedreigd met dwangsommen en gevangenisstraf wanneer een zorgende ouder de belangen van het kind onvoldoende gewaarborgd vindt in een rechterlijke uitspraak.

Het is bijzonder schrijnend dat er plannen zijn om enerzijds Jeugdzorg en de Raad voor de Kinderbescherming meer mogelijkheden te geven om in te grijpen in probleemgezinnen, terwijl anderzijds met de huidige en nieuwe wetgeving in voorkomende gevallen gegarandeerd wordt dat probleemgezinnen ook probleemgezinnen blijven en dat er meer bij komen.

De 'Wet bevordering voortgezet ouderschap en zorgvuldige scheiding' en de bijbehorende amendementen zijn een goedbedoelde maar naïeve poging om te zorgen dat beide ouders de kans krijgen om zich ook na de scheiding als zorgende ouders op te stellen. Wie kan er immers op tegen zijn dat ook de vader in gelijke mate zorg draagt voor de kinderen? Ook wij zijn in principe voor een gelijkwaardige participatie van de vader, zolang die op een veilige en verantwoorde manier ten uitvoer kan worden gebracht. Doch het ontbreken van die garanties hebben in de bestaande wetgeving tot zeer veel onwenselijke en bedreigende situaties geleid en die zullen naar onze verwachting in aantal toenemen.

De 'Wet voortgezet ouderschap en zorgvuldige scheiding' levert daarom ons inziens een alles behalve zorgvuldige scheiding op in gevallen waarin sprake is van huiselijk geweld, verlating voor of kort na de geboorte of ander trauma-veroorzakend gedrag door de ex-partner.
Bovendien mag verwacht worden dat scheiden voor een grote groep vrouwen lastiger wordt, terwijl het achterlaten van het gezin voor mannen juist aantrekkelijker wordt, omdat deze wetgeving het caribisch model verder bevoordeelt.
Bij niet naleven liggen de sancties alleen aan de kant van de primair zorgende ouder, zodat er in de praktijk een discriminerende werking van uitgaat.

Nu kan men stellen dat de wetgeving natuurlijk gericht is op het algemene en niet op de uitzonderingsgevallen. Deze wet doet echter niets om de rechter in voornoemde uitzonderingsgevallen een objectief handvat te bieden waarmee ze op een correcte manier beoordeeld kunnen worden. Daarom mag verwacht worden dat deze wetgeving de reeds bestaande problemen zal vergroten.

We zijn rijkelijk laat met onze bezwaren, die misschien minder juridisch zijn dan u zou wensen. De politieke afweging was helaas al gemaakt toen wij er weet van kregen. Wat u hierboven leest is de neerslag van onze bevindingen en ervaringen van de afgelopen twee maanden.
We stonden zelf verbaasd van de omvang en de impact van de problemen die het omgangsrecht meebrengt voor gezinnen waarin men na een heel slechte periode een nieuw leven probeert op te bouwen.

Wat ons daarbij heel duidelijk is geworden is dat er in Nederland geen of heel weinig onderzoek is gedaan naar de specifieke problemen van de groep waar wij de belangen voor proberen te behartigen.
In het buitenland- waar het familierecht ook doorgaans al verder in de niet door ons voorgestane richting is doorgevoerd - is dat wel gebeurd. De resultaten zijn zonder meer zeer alarmerend- in de VS loopt in dit kader een rechtzaak tegen de staat wegens schending van de mensenrechten.

De Raad voor de Kinderbescherming, de geëigende instantie voor het aandragen van objectieve feiten, loopt vanuit internationaal perspectief bezien behoorlijk achter met haar onderzoek, terwijl de rechterlijke uitspraken wel geënt worden op haar bevindingen en aanbevelingen.
De huidige interpretatie van de Rechten van het Kind door deze organisatie, doet in de vigerende en de te verwachten uitspraken vermoeden, dat het haar eerder om de rechten van de vader gaat.

Wij roepen u op zich nader te verdiepen in de problematiek van de verzorgende ouders waarbij de omgangsregeling op bezwaren stuit, alvorens deze, meer stringente, wetgeving te onderschrijven.

Wij zijn bezorgd. We zouden dit schrijven niet aan u richten als we niet zouden denken dat u dat ook moet zijn. In dat kader verzoeken wij u dan ook om ons schrijven aan het dossier toe te voegen.

In de hoop dat een en ander uw gewaardeerde aandacht zal hebben, verblijven wij,

Met vriendelijke groet,

's Neerlands bezorgde moeders.

PS: U vindt ons en nog meer argumenten voor onze bezorgdheid op onze website:
http://www.bezorgdemoeders.nl
bezorgdemoeders@bezorgdemoeders.nl

Terug naar nieuwsoverzicht