KamerverslagGeplaatst: 18-11-2008 21:43
Dat het niet makkelijk zou worden voor de ministers, was bij ons al bekend. Met name Rouvoet betoonde zich vandaag toch een beetje aangeslagen dat zijn wet er niet in 1 keer doorkwam. Een aantal fracties gaf blijk van grote bezwaren en kondigde aan behoefte te hebben aan overleg met hun fractie alvorens een besluit te nemen. De stemming is over precies een week. Hieronder een verslag.
Mevrouw Broekers-Knol (VVD) benadrukte dat een scheiding in het geval huiselijk geweld een opluchting kan betekenen en dat in die zin voortgezet ouderschap niet altijd in het belang van het kind is. In principe onderschrijft ze de stelling - zoals iedereen - dat voortgezet ouderschap een goed uitgangspunt is.
Haar vragen hadden met name betrekking op de toegevoegde waarde van het in te voeren Ouderschapsplan. In veel gevallen gaat het immers goed bij een scheiding en bij de mensen waar het niet goed gaat zal het ook met een van te voren op te stellen ouderschapsplan niet goed gaan. Geen oplossing dus voor 'slechtwillende' ouders en bij haar leeft ook de angst dat het opstellen van een OSP [we gaan het geen honderd keer meer uitschrijven] een kwestie wordt van het invullen en downloaden van een standaardformulier.
Wat haar ook niet aanstond is het feit dat OSP-en niet verplicht in een rechtelijke beschikking worden opgenomen en dat ze na de scheiding gewijzigd kunnen worden. De vraag is dan in hoeverre het OSP een factor kan worden op basis waarvan eisen aan partners gesteld kunnen worden en wat precies de juridische status is.
Voorts toonde mevrouw Broekers-Knol zich zeer bezorgd over het risico dat gegevens uit een OSP terechtkomen in Elektronische Kinddossiers [ESP's] die straks door de Centra van Jeugd en Gezin worden bijgehouden.
Samengevat staat zij op het standpunt dat het wetsontwerp niets toevoegt voor goedwillende ouders; slechtwillende ouders nergens toe kan dwingen en dat het belangrijkste effect is dat de Staat zich nog meer indringt in de privésfeer.
En dat vonden wij nog heel niet zo slecht gezien, allemaal.
Engels (D66) is van oudsher een voorstander van gelijkwaardigheid en persoonlijke verantwoordelijkheid. In dat kader betoont hij zich nogal teleurgesteld door het feit dat de flitsscheiding door de ministers uit het wetsontwerp is gehaald. Ook het feit dat de nieuwe wetgeving de werkdruk voor de rechterlijke macht zal vergroten, ging 'm zichtbaar aan het hart. Rechtzaken werken conflictverhogend en hij vroeg zich met rede af in hoeverre dat in het belang van het kind is, waar het wat hem betreft uiteindelijk allemaal om gaat. In zijn optiek is niet bewezen dat het opstellen van het ouderschapsplan die belangen behartigt; in tegendeel hij kan zich voorstellen dat als kinderen geen contact wensen met de andere ouder het opstellen van een OSP juist contra-productief werkt. Ook de geest van normerende overheidsbemoeienis die uit het wetsvoorstel spreekt, is naar zijn idee onwenselijk. Hij nam daarbij het woord paternalistisch in de mond en daar lijkt het inderdaad verdacht veel op. Hij noemde [en hij stond daarin niet alleen vandaag] de minister naïef en sprak van fundamentele bezwaren bij de Eerste Kamer-fractie van zijn partij.
Bij D'66 is fundamenteel een legendarisch rekbaar begrip, maar voorlopig tellen we toch twee partijen die tegen het voorstel zijn.
Het CDA had eerder schriftelijk al een hele berg vragen gesteld. De heer Franken bleef volgens eigen zeggen problemen houden met het OSP; met name met de preciese juridische betekenis ervan en de effectiviteit. Hij was de eerste die refereerde aan het onderzoek van Jeppersen de Boer, maar zou zeker niet de laatste zijn.
Het effect van een OSP moet in zijn optiek getoetst worden op het belang van de betrokken kinderen.
Voorts volge een pleidooi waaruit bleek dat hij een abonnement op de Volkskrant heeft. Daarin stond vandaag een verhaal vaneen professor en een universitair docentuit Amsterdam die pleitten tegen het ouderschapsplan en voor een oplossing waarbij goede vooraf gemaakte afspraken over de kinderen beloond worden met een kortere en dus goedkopere scheiding.
Daarop vroeg hij zich af of er wel genoeg middelen waren om effectieve sancties aan niet-willende ouders op te leggen. Hij was zo vriendelijk om [tijdelijk] eenhoofdig gezag aan te kaarten, waarbij het kind aan de andere ouder wordt toegewezen als er een ouder dwarsligt.
Ook het punt dat met de nieuwe wetgeving onredelijke vertraging op de loer ligt [het traject oefent nogal wat dwang uit om met een ouderschapsplan te komen; o.a. via mediation] en de daarbij horende kosten baarden hem zorgen. Ook wilde hij van de minister weten of hij iets voelde voor een evaluatie voor van de nieuwe wetgeving na een nader te bepalen periode.
Tot slot wilde hij weten hoe het zat met mensen die de voogdij hebben over een kind en dan uit elkaar gaan en wat de mogelijkheden van de rechterlijke macht waren als er niet gescheiden werd maar de partners wel gescheiden gaan wonen. [spoiler: dat blijkt ongeveer de enige optie die bezorgdemoeders straks nog hebben]
De heer Holdijk (SGP) noemde het positief dat de flitsscheiding van de baan is. Hij gaf vervolgens precies de pijnpunten aan waar we hier ook de vinger opleggen: "Liever één ouder met gezag dan twee met ruzie", zo stelde hij. Voorts had hij ook moeite met de "voorwaardelijke plicht" die het OSP betekent. Zonder OSP kan de rechter - of liever de griffie - straks alleen nog maar verklaren dat het verzoek tot scheiding niet ontvankelijk is.
Net toen we op de banken wilden gaan staan om te applaudiseren zei hij erachteraan dat zijn fractie geen redenen zag om het wetsontwerp niet te steunen. Het herderlijk-paternalistische karakter van de wet zal 'm ongetwijfeld niet onberoerd hebben gelaten.
Mevrouw Haubrich-Gooskens (PvdA) verwoorde de algemene teneur dat haar reserve jegens het wetsvoorstel met de memories van antwoord alleen maar was toegenomen. Zij constateerde maatschappelijke onrust: er waren signalen van vaders die rechteloos en gefrustreerd zijn [dat laatste klopt, het eerste al lang niet meer], moeders die kinderen niet langer slachtoffer van huiselijk geweld willen laten zijn en moeders die geen cent alimentatie ontvangen.
Voortgezet ouderschap is voor die problemen geen oplossing, zo constateerde zij. Daar kwam de studie van Jeppesen-de Boer er nog overheen en mevrouw Haubrich-Gooskens erkende bovendien nog dat die gegevens aansloten bij haar praktijkervaringen als advocaat.
Haar motto is dan ook: "afdwingen helpt niet". Mensen moeten het zelf willen en anders komen de belangen van het kind in het gedrang.
Daarnaast stelde zij vast dat een OSP rekening zal moeten houden met de leeftijd van de kinderen. Voor zuigelingen zullen die om de 12 weken moeten worden bijgesteld al naar gelang de vereisten van een deugdelijke opvoeding. In ieder geval zou dat betekenen dat voor kinderen om de zoveel tijd een nieuw OSP moet worden opgesteld.
Voorts haalde zij ook ons grootste bezwaar aan dat de interpretatie van family life uit artikel 8 van het EVRM prevaleert boven de belangen van het kind.
Quik-Schuijt (SP) begon met een opsomming van de verschillende individuen en groepen die bezwaar hadden tegen deze nieuwe wetgeving. Heel attent noemde zij naast Jeppesen de Boer ook dit initiatief. Haar kritiek had met name betrekking op het grote maatschappelijke draagvlak dat er bestaat voor flitsscheidingen en haar zorgen over de mate waarin het belang van het kind in deze wetswijziging gewaarborgd wordt. Daarbij stelt zij dat het grote probleem dat een scheiding voor een kind betekent, niet via een wettelijke maatregel zijn op te lossen. Het is de taak van mediation en jeugdzorg om te proberen om ouders op één lijn te krijgen waar het hun zorgtaken betreft.
Veel van haar aandacht gaat dan ook uit naar de voorwaarden die nodig zijn om ouders, mediators en genoemde instelling van voldoende middelen te voorzien om die taak uit te voeren. Met de wettelijk bepaalde vergoeding van 200 euro is men er niet, zo is haar overtuiging. Daarnaast wilde ze ook van Rouvoet weten wat hij ging doen om ervoor te zorgen dat mannen de gelegenheid krijgen om zich meer van hun zorgtaken te kwijten.
Voorts wilde ze nog weten of een bijzondere curator ook een psycholoog of pedagoog mocht wezen in plaats van een advocaat.
Quik-Schuijt leverde ook een onthutsend inkijkje in de dagelijkse praktijk van het familierecht. Op dit moment is het zo dat een advocaat die omgang wil regelen voor zijn client, een brief naar de rechtbank stuurt waarin gesteld wordt dat er goede communicatie is tussen beide ouders en dat omgang in het belang van het kind is. De griffie beoordeelt die brief; staat dat standaardzinnetje er niet in dan gaat het naar de rechter. Als die besluit om het niet schriftelijk af te handelen maar de ouders bij zich roept, dan moet er binnen 20 minuten een uitspraak van de rechter komen.
Quik-Schuijt stelde tamelijk plastisch dat als een advocaat zijn client goed heeft voorbereid "je in 20 minuten een rechter alles kunt wijsmaken". Zie hier het vigerende omgangsrecht in Nederland volgens een [voormalige] kinderrechter die het kan weten.
Meer concreet wilde zij af van de het artikel 377a waarin staat:
3. De rechter ontzegt het recht op omgang slechts, indien:
a. omgang ernstig nadeel zou opleveren voor de geestelijke of lichamelijke ontwikkeling van het kind, of
b. de ouder of degene die in een nauwe persoonlijke betrekking staat tot het kind kennelijk ongeschikt of kennelijk niet in staat moet worden geacht tot omgang, of
c. het kind dat twaalf jaren of ouder is, bij zijn verhoor van ernstige bezwaren tegen omgang met zijn ouder of met degene met wie hij in een nauwe persoonlijke betrekking staat heeft doen blijken, of
d. omgang anderszins in strijd is met zwaarwegende belangen van het kind.
en het oude artikel 377f [De rechter kan verzoek afwijzen, indien belang kind zich tegen toewijzing verzet, indien kind, twaalf jaar of ouder is en bezwaar maakt] dat nu komt te vervallen, in ere herstellen.
In haar woorden is een minder ernstig nadeel, een kleine inbreuk op de belangen van het kind, kennelijk aanvaardbaar voor de wetgever en dat, zo stelt zij [en ons inziens terecht] is in tegenspraak met artikel 3 van het Internationaal Verdrag van de Rechten van het Kind. " Dit criterium heeft dus niet het belang van het kind als eerste overweging, maar dat van de ouder."
Aardig in haar betoog was de herkenbaarheid waar het omgangsregelingen betrof: " Dit alles heeft in de praktijk geleid tot eindeloze procedures. De rechter moet immers werkelijk alles uit de kast getrokken hebben, voordat hij een verzoek tot het vaststellen van een omgangsregeling afwijst. Dus eerst komt er een proefregeling. Mislukt deze, dan komt er een verwijzing naar mediation. Mislukt ook dit, dan volgt een raadsonderzoek. Komt dan nog geen regeling tot stand, dan volgt nog een deskundigenonderzoek, dan toch maar weer een proefregeling en voor je het weet, zit je twee of drie jaar verder. Dit wetsvoorstel breidt deze ongelukkige situatie uit naar eenieder met een nauwe persoonlijke betrekking. Ik weet dat hierbij voornamelijk is gedacht aan de biologische vader die het kind niet erkend heeft. Waarom heeft die man dat kind trouwens niet erkend? Maar op basis van dit artikel krijgen ook grootouders, ex-pleegouders en ex-stiefouders rechten op het kind, als het maar niet al te nadelig is." [We hebben de uitgeschreven tekst van de stenograaf gevonden!]
Hier volgt nog een aardig citaat: "Omgang moet in het belang van het kind zijn. Het kind mag niet meer lijden onder de strijd tussen de ouders dan strikt nodig is. Als het gezond verstand al niet tot die conclusie komt, dan dwingt in elk geval artikel 3 van het IVRK tot die conclusie. Laat de minister niet aankomen met zijn stelling dat omgang altijd goed is voor het kind. Er is meer dan voldoende wetenschappelijk onderzoek, zowel in ons land als in de VS, dat aantoont dat spanningsvolle omgang slechter is voor het kind dan geen omgang. Als de minister dit ontkent, kent hij zijn vakliteratuur niet."
Of hij kijkt naar de verkeerde websites. Dat kan natuurlijk ook.
In zijn antwoord zei de minister: "Uiteraard heeft het belang van het kind prioriteit volgens het IVRK, maar dat betekent niet dat, wanneer je zoals in dit soort gevallen het op een praktische manier moet vormgeven, niet ook het recht op family life van anderen overeenkomstig artikel 8 IVRM een rol mag spelen."
Een bijrol voor artikel 8 dus, volgens de Minister van Justitie. Ja ja.
In de tweede termijn van het debat kwam ze nog een keer in aanvaring met Hirsch Ballin: "Ik heb al eerder gezegd dat ik bezwaar heb tegen wetgeving die helemaal is dichtgetimmerd, waardoor de rechter heel moeilijk naar bevind van zaken kan handelen. Als dit zo dichtgetimmerd wordt, kan dit een bom worden onder de echtscheiding. Vaak weten ouders op het moment dat zij gaan scheiden nog niet waar elk van beiden gaat wonen, naar welke school de kinderen gaan en naar wat voor clubjes zij gaan. Zij kunnen dan alleen maar heel globaal een ouderschapsplan maken, dat geen enkele zin heeft. Of zij timmeren iets in elkaar wat een paar weken verder alweer niet klopt doordat de situatie inmiddels is veranderd. Is het kabinet echt overtuigd dat dit in het belang van de kinderen is?"
Minister Hirsch Ballin: Het antwoord op die vraag is een volmondig 'ja'."
Veel duidelijker kan je het niet krijgen.
Strik (GroenLinks) betoonde zich ook een voorstandster van de flitsscheiding, is een voorstander van mediation en stelde vraagtekens bij de verdergaande juridicering van ons bestaan. De verplichting om een OSP op te stellen kan in haar optiek averechts werken, bijvoorbeeld door de mogelijkheid voor een kwaadwillende partner om de scheiding te traineren.
Voorts stelde zij aan de kaak dat scheidingen in 10% van de gevallen problemen oplevert.[recent onderzoek duidt toch op grotere aantallen, hadden we al gezien] Daarbij zou er volgens haar sprake zijn van een kleine groep van 1% waarbij het echt niet lukt. Volgens Strik mag die 1% niet de basis vormen voor wetgeving die voor iedereen geldt. Ook zij ziet een grotere rol weggelegd voor "zachte dwang" en "professionele bemiddeling".
Vervolgens is het woord aan de ministers. De echtscheidingsprocedure ziet er - ijs en weder dienende - volgende week als volgt uit: Wie wil scheiden stelt een Ouderschapsplan op. Wie een scheidingsaanvraag inlevert zonder OSP krijgt een brief terug van de griffie met het verzoek het binnen 4 weken rond te maken. Als er dan nog niks ligt stuurt de rechter je "met zachte dwang" naar een mediator. De rechter kan dat niet dwingend opleggen; daar moeten beide partners het mee eens zijn. Als dat ook niet werkt dan kan een eenzijdig verzoek worden voorgelegd aan de rechter.
Dan ben je dus wel een tijdje verder verder en de ministers denken dat dit traject de druk op de rechterlijke macht zal verminderen. Strik interumpeert het verhaal met de mededeling dat een dergelijk traject langer duurt en dat dat in conflictsituaties een groot probleem kan zijn.
De minister van Justitie meldt hierop dat huiselijk geweld een legitieme reden is om een eenzijdig verzoek bij de rechtbank aanhangig te maken.
Bovendien, zo meldt hij, wordt de termijn waarop e.e.a. zijn afgerond bewaakt door de rechter die de regie voert over het tijdpad; "een routering van een redelijke termijn" heet dat in het Haags.
Daarmee zo stelt Hirsch Ballin, is het probleem van de niet ontvankelijkheid van een echtscheidingsverzoek zonder OSP ondervangen.
Het OSP is volgens de minister een uitgangspunt om scheidende ouders na te laten denken over hoe het met de kinderen moet. Dat plan kan al of niet in de rechterlijke beschikking worden opgenomen. Alleen in dat geval kunnen er sancties aan verbonden worden. In de praktijk kunnen ouders beslissen om het OSP aan te passen; de rechterlijke status daarvan blijft onduidelijk, maar Quik Schuijt is zo vriendelijk om de minister te hulp te schieten met de opmerking dat alles waar de ouders het over eens zijn geen zaak is voor de rechter.
De opmerking van Quik Schuijt over het Internationaal Verdrag voor de Rechten van het Kind vindt weinig gehoor bij de minister. De wetgeving in ons land blijkt aan internationale verdragen gebonden te zijn en het is zijn taak op een "praktische manier invulling te geven" aan die verdragen. Het is waarschijnlijk om die reden, dat hij zo vaak de frase "het belang van het kind" in de mond neemt, dat zijn verhaal al na 5 minuten op een Tellsell-reclame begon te lijken.
Zo stelt hij dat artikel 9 van het Internationaal Verdrag van de Rechten van het Kind aan de basis ligt van deze wetgeving. Dat artikel bepaalt "dat de Staten erover waken dat het kind niet wordt gescheiden van zijn ouders". Deze wetgeving "codificeert de norm die in het IVRK is vastgelegd", als we het goed onthouden hebben. Daar zijn we mooi klaar mee.
Haubrich had gezegd dat het begrip family life zoals bekend uit het EVRM richtinggevend is, maar de minister ontkent dat dus hier. Voor de Hoge Raad ligt dat iets anders, maar daar heb je op ministerieel niveau niets mee te maken kennelijk.
De minister benadrukt dat de wet "geen vrede kan bewerkstelligen," maar hij meent wel dat het OSP conflicten kan terugdringen. Nu ik erover nadenk - hij heeft op geen enkel moment in het debat ontkend dat hij naïef is.
Naar nu blijkt komt dat Ouderschapsplan uit de koker van Kees van Leuven, advocaat en professioneel mediator te Den Haag. Quik Schuijt interrumpeert minister Rouvoet met de mededeling dat "Kees" het OSP nooit als verplicht heeft voorgesteld; de minister meent dat niet de ideeën van de inspirator van deze wetgeving ter discussie staan maar de wetgeving zelf.
De juridische status van het OSP blijft in het hele debat vragen oproepen. Wetgeving - waar de minister mee bezig denkt te zijn - kijkt naar juridische (on)mogelijkheden. Het OSP is daarbij een niet zo noodzakelijke voorwaarde die zich bovendien inhoudelijk onttrekt aan juridische normering. De inhoud van een OSP ligt meer op een sociologisch niveau. Dat betekent kennelijk dat de afspraken die erin staan weliswaar aan bepaalde wettelijke voorwaarden moeten voldoen [zo kan bijvoorbeeld één der ouders geen afstand doen van zijn gezag in een OSP], maar aan de andere kant ook geen duidelijk omschreven juridische status hebben. Ze zijn voorwaarde voor een rechterlijke uitspraak, maar in principe kun je er binnen zekere grenzen zoveel onzin inzetten als de partners zelf overeenkomen. In die zin staat de inhoud van het OSP los van de wet zelf.
Dat een ouder geen contact heeft met een kind is "sociologisch" wel mogelijk, zo erkent de minister, maar in de wetspraktijk - en ook in een OSP - dus niet.
Anders gezegd: wetgeving veronderstelt wereldvreemdheid. Dat dachten we al, maar vandaag zagen we het in werking.
Gewoon weggaan bij je partner en getrouwd blijven is de handigste optie voor regelmatige bezoeksters van deze site. Waar niet gescheiden wordt, wordt ook geen omgangsregeling opgelegd. Voogden zijn volgens de minister een ietwat andere groep waar andere normen voor gelden dan voor "gewone" ouders. Om die reden zijn zij buiten deze wetgeving gehouden. Dat geldt ook voor samenwoners waarbij een kind uit een eerdere relatie inwoont. Aan de voorzichtige roep om vervolgwetgeving zullen deze ministers op korte termijn in ieder geval geen gehoor geven, zo lijkt het.
Dat mannen meer moeten zorgen vindt Rouvoet geen gek idee; hij houdt in dat licht een pleidooi voor de "gezinsvriendelijke werkgevers" waar hij contacten mee schijn te hebben.
In de tweede termijn blijken de VVD [privacy, staatsinmenging], D66 [stimulering band kind-ouder is overregulering] en met name de SP [zwaarwegende principiële bezwaren] tegen deze wet te hebben. Het wordt dus geen hamerstuk en Rouvoet zat die hele tweede termijn een beetje zorgelijk te kijken.
De PvdA meldt dan nog dat de flitsscheiding op deze manier "boven de markt blijft hangen" omdat er wel degelijk een maatschappelijke vraag naar bestaat. Een initiatiefwetvoorstel kan niet lang uitblijven, zo meldt de partij, en daarmee verliest Rouvoet de regie want daar zal een andere kamermeerderheid voor komen dan, zo mag verwacht worden. Het lijkt erop dat de PvdA akkoord zou gaan met de nieuwe wet als die flitsscheiding erin terugkeert, maar dat lijkt ons hier sterk.
Haar woordvoerster was weinig expliciet over de preciese stemming binnen haar fractie. Een vrijwillig convenant heeft daar wel de voorkeur boven een dwingend Ouderschapsplan, zo is de teneur. Ook mediation kan op PvdA steun rekenen omdat die op basis van vrijwilligheid geschiedt [zij het met een "duwtje in de rug" van de rechter]. Die 200 Euro die het kabinet ervoor uittrekt vindt men ook bij de PvdA een lachertje.
Al met al geen vrolijke dag voor de beide ministers.
Strik van Groen Links vatte het aardig samen. De kwaliteit van de wetgeving staat al een poosje ter discussie en volgens haar zijn er een aantal duidelijke normen en op al die punten schiet deze wet volgens haar tekort.
Proportionaliteit: de wetgeving is gebaseerd op één procent van de gevallen
Doelmatigheid: het OSP kan een bron zijn voor extra conflicten ("moddergooien" als het niet lukt volgens Quik Schuijt)
Handhaafbaarheid: het OSP is een momentopname en nakoming afdwingen is lastig
De fracties van Groen Links, D66 en de SP vragen de minister vervolgens in een motie om de financiering van omgangshuizen structureel te regelen. Zoals bekend is dat een provinciaal/gemeentelijke aangelegenheid en is de helft inmiddels opgedoekt. De motie komt volgende week in stemming.
Hirsch Balin ziet zich genoodzaakt te constateren dat er binnen de Eerste Kamer minder draagvlak bestaat voor de plannen dan in de Tweede Kamer. Dat was in onze optiek een understatement.
Het punt zoals Quik Schuijt het aankaartte blijft staan: het belang van het kind op basis van artikel 3 is niet het enige belang waar de wetgever rekening mee heeft te houden. Quik Schuijt vraagt vanuit haar optiek meer bewegingsvrijheid voor de rechterlijke macht, maar Rouvoet, die klem zit met z'n internationale verdragen, kan niet anders melden dat de rechters genoeg ruimte hebben in deze wetgeving met dat artikel 377a.
Het punt is dat dat in de praktijk "minder ruimte" betekent; minder ruimte om eenhoofdig gezag op te leggen.
De minister komt met de toezegging om over drie jaar een evaluatie van de nieuwe wetgeving te houden.
De vraag is of deze toezegging de benodigde fracties in de Eerste Kamer zal kunnen overtuigen om de wet goed te keuren.
Wat er de komende week op partijpolitiek vlak gaat spelen en in hoeverre deze wet als politiek wisselgeld gebruikt gaat worden, zal dan duidelijk worden.