Ministers geven fout toe in Nadere ToelichtingGeplaatst: 28-09-2008 11:18
We hadden het antwoord natuurlijk zelf al lang kunnen opschrijven, maar het is in alle voorspelbaarheid toch bijzonder pijnlijk en genant om steeds weer geconfronteerd te moeten worden met de moedwillige kortzichtigheid van onze bestuurders. We hebben het vandaag over de nadere toelichting op de nieuwe scheidingswet die door de verantwoordelijke ministers naar de Eerste Kamer is gestuurd, en waarin 'antwoord' wordt gegeven op de argumenten die wij hier uitdragen.
Even ter opfrissing van het collectieve geheugen: de Eerste Kamerfractie van de PvdA had, in het meest recente verzoek om nadere informatie over de nieuwe scheidingswet, de punten ingebracht die Jeppesen-De Boer in haar promotieonderzoek en wij hier op deze site naar vooren brengen. We berichtten daarover op deze plek.
Zoals we allemaal ondervinden, is artikel 8 van het Europees Verdrag Voor de Rechten van de Mens ['de overheid dient zich niet te mengen in het gezinsleven'] een heel stuk belangrijker dan kinderen die bedplassen en hysterisch zijn omdat ze bij hun vader op bezoek moeten. Het antwoord, dat de verantwoordelijke ministers aan de Eerste Kamer terugstuurden, komt er kort en goed op neer, dat de rechter de hysterische broekplassende kinderen kan beschermen en dat er dus in deze wetgeving, net als de vorige, een mogelijkheid is om omgang af te wijzen.
Door de Hoge Raad is echter ooit beslist dat artikel 8 niets anders betekent dan "altijd omgang" en dat betekent volgens dit antwoord van de ministers dan weer, dat de rechter geen broekplassende en hysterische kinderen kan beschermen omdat anders in hoger beroep door de uitwonende ouder een beroep op artikel 8 gedaan kan worden.
Voor "afwijkingen" is er volgens de ministers dat eerste lid van artikel 251a dat zegt dat een rechter anders kan beslissen.
Op een expertmeeting begin dit jaar werd door de aanwezige rechters gesteld dat er inderdaad "voldoende mogelijkheden bestaan om in elke situatie rekening te houden met het belang van het kind", maar dat het belang van die wetstekst wordt ingeperkt door de vonnissen van de hoge raad waardoor ontzegging weinig voorkomt.
Lieve ministers, wat is het nut van een artikel 251a als het niet toegepast mag worden door de interpretatie van de Hoge Raad van artikel 8?
Volgens de 'betrokken' ministers is er door deze theoretische ontsnappingsclausule niks mis met deze wetgeving - broekplassende hysterische kinderen blijven gewoon hysterische broekplassende kinderen. De ministers sturen ze gewoon naar hun vader - of liever: ze laten ons dat doen.
Bezorgde moeders als onbezoldigde ministeriële hulptroepen.
Van de uitkomsten van de studie van Jeppesen-De Boer is door de minister "met veel belangstelling kennisgenomen".
Haar pleidooi tegen het automatisch voortduren van gezamenlijk ouderlijk gezag, met daaraan een gekoppelde wederzijdse instemming met een omgangsregeling, staat haaks op wat de Tweede Kamer wil. De verantwoordelijke ministers stellen dan ook doodleuk dat "het voortgezet ouderschap ALS ZODANIG in het belang van HET kind moet worden geacht, en daarom de hoofdregel dient te zijn".
Jeppesen-De Boer's pleidooi komt erop neer dat we wet-technisch teruggaan naar de situatie van voor 1998 en dat is voor deze regering ontdenkbaar." Het ligt niet voor de hand terug te keren naar de situatie van voor 1998", zo heet het letterlijk in het Memorie van Antwoord. Nee stel je voor: straks lazert er nog zo'n misdeelde vader van een hoog gebouw af.
Of van een klip in Spanje. Met z'n 6-jarige dochter.
Sommige mannen kun je gewoon beter niet op stap sturen met je kinderen.
De wetgever is het hier overigens impliciet mee eens - getuige de aanwezigheid van artikel 251a - maar kan niet anders door die uitspraak van de Hoge Raad. De wetspreker kan niet anders omdat hij geen criteria heeft waarmee hij de belangen van het kind kan afwegen tegen die van de uitwonende ouder.
Deze wetgeving is als zodanig eerder een erkenning en bevestiging van deze impasse, dan een oplossing ervoor.
Kennelijk moet er eerst tot de Hoge Raad geprocedeerd worden om de belangen van het kind juridisch te waarborgen. Dat klinkt als luiheid van de wetgever; zeker als je bedenkt dat het in Denemarken wel kan. Onder invloed van de nodige media-aandacht zijn daar 500 extra pagina's opgenomen in het wetboek die de situaties beschrijven waarin de kinderrechten bij scheiding zwaarder wegen dan die van de vader.
Volgens ons ontbreekt in deze wet een duidelijke definitie van een artikel-251a-pappa. Voordat die er is zou deze wet niet aangenomen mogen worden.
Gelukkig was men niet te lui om onze site met een bezoekje te vereren. We waren al nieuwsgierig waar al die nieuwe bezoekers recentelijk vandaan kwamen, maar die kwamen natuurlijk van het ministerie van Jeugd en Gezin. En wat hebben ze gezien?
Een werkgroep van 1 bezorgde moeder in plaats van de webgroep Bezorgde Moeders waar de PvdA het over had in de vraagstelling. Handig, zo'n ambtenaar die werk niet van web kan onderscheiden...
Lees mee:
"De leden van de PvdA-fractie vroegen of de vrees van de Werkgroep Bezorgde Moeder, dat 'van de nieuwe wet met haar nadruk op ‘gelijkwaardig ouderschap’ verwacht mag worden dat zij de belangen van kinderen nog verder zal ondergraven omdat er nog vaker tot een omgangsregeling besloten zal worden (...) ook in gevallen waarbij sprake is van huiselijk geweld tijdens het huwelijk, van het voortzetten van mishandeling of seksueel misbruik van de kinderen of mishandelen van de moeder als de kinderen worden overgedragen tijdens een omgangsregeling' inderdaad ongegrond is."
Dat was de vraag. Is die vrees ongegrond? Kan je "ja" of "nee" op antwoorden. En de minister geeft inderdaad toe een fout gemaakt te hebben!
"Het uitgangspunt van de diverse regelingen zoals deze in het Burgerlijk Wetboek zijn opgenomen, is dat het in het belang van het kind is dat de band met de beide ouders bewaard blijft. Daarom wordt bijvoorbeeld gehecht aan een regeling inzake de uitoefening van het ouderlijk gezag (bij gezamenlijk gezag) of een omgangsregeling (bij eenhoofdig gezag). In individuele gevallen is er evenwel voldoende ruimte voor een rechter om die beslissing te nemen die hij aangewezen acht. Zie hiertoe artikel 377a, derde lid, waarin de ontzeggingsgronden voor het recht op omgang zijn opgenomen. Ingevolge artikel 253a, vierde lid, zijn deze ontzeggingsgronden van overeenkomstige toepassing op de regeling inzake de uitoefening van het ouderlijk gezag. Overigens wordt in artikel 253a, vierde lid, per abuis verwezen naar artikel 377a, vierde lid. Dat moet zijn: artikel 377a, derde lid. Artikel 253a zal op korte termijn dienovereenkomstig worden aangepast."
We denken dat als je je ministeriële hulptroepen effectief in wilt zetten om je beleidsdoelstellingen - te weten het als zodanig afleveren van hysterische en broekplassende kinderen aan uitwonende ouders - je in ieder geval zou kunnen proberen om concreet met 'ja' of 'nee' te antwoorden op een gestelde vraag.
We vinden het heus niet erg als je als Tweede Kamer eens een artikeltje in een wetsvoorstel verkeerd neerzet; het is ook geen eenvoudige materie allemaal. We vinden het ook niet erg dat ze daar op het Ministerie pas achterkomen bij het tweede Memorie van Antwoord. En we vinden het al helemaal bijzaak dat we wat het ministerie betreft een werkgroep zijn van 1 moeder.
En eigenlijk begrijpen we ook best dat we geen concreet 'ja' of 'nee' te horen krijgen.
Onze problemen bestaan immers helemaal niet, want in de nieuwe wetgeving krijgen we de verbeterde opvolger van de artikel-251a-pappa.
Wat wel zorgelijk is dat we iets meer weten dan al die slimme, betrokken rechters, ambtenaren, ministers en wetgevers: wij zijn namelijk de enigen die op dit moment weten hoe die artikel-251a-pappa's eruit zien, ongeveer.
Het hele "antwoord" vind je hier.